Banner Analyse

Damkunst

break-out 1 Van Dijk - Beeke

break-out 1 Van Dijk - Beeke

In de slotronde van het Nederlands kampioenschap 1957 in Utrecht heeft Henk Beeke (l.) zojuist 66...49-44!! gespeeld. Kort erna kan witspeler Geert van Dijk opgeven en grijpt daarmee net naast de titel. Foto: Nationaal Archief

Hoogstwaarschijnlijk zal die halve hekstellingpartij tegen Anton Schotanus in een van mijn volgende bijdragen aan Damkunst uitvoerig aan bod komen. Zoals –indirect– gezegd: de analytische mogelijkheden die het gevorderde middenspel blijkt te bevatten, zijn allerminst te versmaden! Het is echter een ándere, slechts 24 dagen later gespeelde partij, die het eigenlijke onderwerp van dit artikel vormt. En ook díé overwinning had ik voor een groot deel te danken aan mijn recentelijk verworven kennis van de matchpartijen tussen Koeperman en Sjtsjogoljev!
Maar voordat ik de bedoelde partij bij u ga introduceren, moet ik eerst het volgende kwijt. Tót najaar 1965 hield ik –wellicht om te bepalen op welk punt in mijn carrière ik mij precies bevond, maar misschien ook gewoon voor de aardigheid– een lijstje bij van alle NK-finalisten die ik aan mijn zegekar had weten te binden. Toen ik met die gewoonte stopte, bleek ik in tweeënhalf jaar tijd (25 juni 1963 - 11 december 1965) op de kop af vijftien scalps te hebben verzameld. Tot mijn meest prominente slachtoffers behoorden –in strikt chronologische volgorde– Wim van der Sluis (Kampioenschap van Amsterdam 1964), Ed Holstvoogd (Noord-Hollandse Clubcompetitie 1964), Freek Gordijn (NK 1965), Wim de Jong (Kampioenschap van Noord-Holland 1965), Henk Laros (idem), Wim Roozenburg (Clubcompetitie 1965) en Cees Varkevisser (Noord-Holland - Zuid-Holland 1965). Waarmee overigens nog niet de grootste vis genoemd is die ik in die periode aan de haak wist te slaan: in het Brinta-toernooi 1965 (Hoogezand-Sappemeer) had ik van de nieuwe, oude wereldkampioen Sjtsjogoljev gewonnen!
Toch was Wim van der Sluis, de Amsterdamse meester van wie ik in die beginjaren zo verschrikkelijk veel heb opgestoken, níét mijn eerste scalp. Dinsdag 18 juni, vijftien dagen na afloop van het GS-Jeugdtoernooi, was namelijk op de wekelijkse clubavond van Gezellig Samenzijn in het AMVJ-gebouw (Vondelstraat/Stadhouderskade) de Zomercompetitie van start gegaan. Daarin kwam ik, na in de openingsronde van J.J. de Wit te hebben gewonnen, in de tweede ronde tegen J.H. Beeke(!) uit.

Henk Beeke (1928-1990) was de jongste van de twee zonen van Leendert Beeke, bestuurslid van de Weesper Damclub. Hij was ook onbetwist de meest begaafde van de twee. Niet dat Henks oudere broer Willem Cornelis Beeke (1917-1998), die in 1956 en 1962 eveneens tot de eindronden van het Nederlands kampioenschap wist dóór te dringen, niet óók een sterk en geducht speler was. Dat zou ikzelf aan den lijve ondervinden nadat ik in het Kampioenschap van Amsterdam 1964 met de optimale score van 10 uit 5(!) was begonnen, maar door Wim Beeke hardhandig tot de orde werd geroepen. In een veelbewogen, ‘Keller-achtig’ duel bracht hij mij een nederlaag toe die mij weer met beide benen op de grond zette. Met als gevolg dat ik uiteindelijk met Lex den Doop in een dubbele barrage (tweemaal drie partijen!) alsnog om de titel moest strijden…
Henk Beeke daarentegen kwam tot liefst zes NK-deelnames (1955-1957 en 1961-1963) en boekte daarbij bovendien beduidend betere resultaten dan zijn broer. Nooit scoorde hij minder dan “+1”, en in 1955, 1957 en 1962 finishte Beeke zelfs op “+2”. Van de in totaal 77 NK-partijen die hij in de genoemde periode gespeeld heeft, won hij er vijftien en verloor hij er (slechts) zes. Dat beeld van een misschien niet ál te productieve, maar tegelijkertijd buitengewoon solide speler wordt volledig bevestigd door Beeke’s optreden in het GS-Jubileumtoernooi 1957. In die sterk bezette achtkamp won hij van Wim de Jong en bleef hij tegen de overige deelnemers, onder wie Keller, Herman de Jongh, Wim Roozenburg en de verrassende toernooiwinnaar Hisard, ongeslagen.

Om de lezer een indruk te geven van de even ongeschoolde als uiterst getalenteerde dammer die Beeke in míjn ogen was, druk ik hieronder de –grotendeels onbecommentarieerde– partij af die hij op de slotdag van het Nederlands kampioenschap 1957 van Geert van Dijk(!) won.

G. van Dijk-J.H. Beeke
NK 1957
(Utrecht, 9 maart 1957)

 1.32-28 20-25 2.31-27 19-24 3.37-32
Een jaar tevoren was in de NK-partij Terlouw-Beeke de eerder genoemde Jurg-variant op het bord gekomen: 3.28-22 17x28 4.33x22 24-29 5.34x23 18x29 . Overigens: als witspeler had Beeke zelf óók −tot tweemaal toe zelfs− voor 3.28-22 enzovoort gekozen.
 3...14-19 4.41-37 17-22
Hiermee neemt Beeke al na een luttel aantal zetten afscheid van de openingstheorie. Maar eerlijk is eerlijk: voor een zwartspeler die zich nog (veel) minder aangetrokken voelt tot het door 'de theorie' voorgeschreven 4...10-14 5.34-29 5-10 6.29x20 15x24 7.40-34 24-30?! 8.35x24 19x30 is de tekstzet, naast 4/5…15-20 wellicht, een bruikbare optie.
 5.28x17 11x31 6.36x27 10-14 7.33-28 5-10 8.38-33 15-20 9.43-38 6-11 10.49-43 18-23 11.46-41 11-17?!

Een merkwaardige voortzetting, die wit onnodig de gelegenheid biedt de tegenstander voorgoed van het steunpunt 6 te beroven:

 12.27-22! 1-6* 13.22x11 6x17 14.34-29?!

Maar dit lijkt mij geen logisch vervolg. Gewoon 14.41-36 had méér kans op voordeel gegeven.

 23x34 15.40x29 19-23

(natuurlijk!)

 16.28x30 25x23 17.32-27 14-19 18.37-32 10-14 19.33-28 17-21 20.39-33

Voor zover hij geen dringender zaken had af te handelen (ik denk aan zoiets als 39-34-30 enzovoort), had Van Dijk voor de bezetting van veld 33 naar mijn smaak veel beter het stuk op 38 (38-33, 42-38 enzovoort) kunnen aanwenden.

 20-24 21.41-37 4-10 22.45-40 10-15 23.44-39 14-20 24.39-34 12-18 25.50-45 7-12 26.47-41 9-14

Opnieuw een zet die men niet zo gauw zou verwachten. Maar Beeke lijkt goed te hebben ingeschat dat wit er, als gevolg van diens enigszins onevenwichtige schijvenverdeling (20.39-33?!), níét van kan profiteren.

 27.41-36 3-9 28.34-29 23x34 29.40x29 20-25 30.29x20 15x24 31.43-39 18-23 32.45-40

(zie diagram)

 23-29!?

Het startsein tot een minderheidsaanval tegen de vijandelijke rechtervleugel die zo’n dertig zetten zal aanhouden!

 33.40-34 29x40 34.35x44 25-30!?

Opmerkelijk: we hoeven slechts 44 naar 45 te verplaatsen, 14 naar 6 en 2 naar 7 of er is een stelling ontstaan uit de fraaie partij die Vadim Virny in het Oekraïens kampioenschap 1986 van Alexeï Chalin won!

 35.37-31 2-7 36.31-26 13-18 37.26x17 12x21 38.36-31 18-23 39.31-26 7-12 40.26x17 12x21

Maar vanaf dit moment doet Beeke’s spel mij vooral aan dat van Baba Sy denken. Ook Baba Sy namelijk placht in dergelijke partijen (zoals tegen Hisard, Jalta 1961; Devauchelle, Lucas Bols-toernooi 1961/1962; of Verleene, Challenge Mondial 1962) aan de ene bordrand veld 21 permanent onder controle te houden en aan de andere bordrand een zo groot mogelijke activiteit te ontplooien.

 41.44-40 30-35 42.48-43 35x44 43.39x50 14-20 44.27-22 24-30 45.43-39 20-24 46.39-34 30x39 47.33x44 9-14 48.44-40 14-20 49.40-34 20-25 50.50-45 24-30 51.38-33 30x39 52.33x44 25-30 53.32-27 21x32 54.28x37 23-29 55.37-32 30-34!? 56.42-38 8-12!?

(zie diagram)

 57.44-39?
Tot dusver had Van Dijk zich correct verdedigd, maar nu bezwijkt de witspeler alsnog onder de druk. Naast de terugruil naar 49 zou ook 57.32-27? 19-24! hebben verloren, bijvoorbeeld 58.44-40 34-39 59.40-34 39x30 60.38-32 29-33! /29-34! 61.32-28 33-39 /34-39 62.28-23 39-43! 63.22-18 12-17 64.18-13 43-48! 65.13-8 /9 48-34! 66.8-3 34x36 67.3x26 36-18! en zwarts ‘losse’ schijven zijn onschendbaar  ( 68.26-42 18-29 69.42-47 /48 30-35! enzovoort).
Daarentegen was een opstelling met 57.32-28! 19-24 58.44-40! 34-39 59.40-34! 39x30 60.38-32 enzovoort remise geweest.
 57...34x43 58.38x49 29-34! 59.49-43

(zie diagram)

 12-17?

Maar hiermee biedt Beeke zijn tegenstander onbedoeld een herkansing.

Eerst 59...19-24! 60.43-38 24-29!! had overtuigend gewonnen. Twee varianten:

1) 61.32-28 12-17! (nu pas) 62.22x11 16x7 63.28-22 (niet beter is 63.38-33 29x38 64.28-23 38-42/34-40! enzovoort) 63…7-12 64.38-32 34-39 65.32-27 39-43! 66.27-21 43-48! en de witte tegenaanval komt te laat.
 
61.32-27 12-17 (of desgewenst meteen 61...34-39) 62.22x11 16x7 63.27-21 34-39!! (zwart mag de laatste gelegenheid voor deze zet onder geen beding voorbij laten gaan) 64.45-40 7-12! 65.21-16 (nog het beste) 12-17 66.38-32 (zie analysediagram)
17-21!! 67.16x27 39-43 68.27-21
dit lijkt mij hardnekkiger dan 68.27-22 43-49 69.32-28 49x35 70.22-17 35-8! 71.17-11 8-12! 72.11-6 12-1 73.28-22 29-33!-+ ; het verschil is dat zwart nu na 68…43-49? 69.32-27! 49x35 70.21-17/27-22! op remise zou blijven steken
68...43-48! (alleen zo) 69.21-17 48-39!! 70.40-34!?
op 70.17-12 had zwart de pointe van zijn laatste twee zetten uitgeserveerd, te weten 39-43! 71.32-28 43-39!-+
70...39x11! 71.34x23 11-22! 72.23-19 22-36! 73.32-28* 36-31!! 74.28-23* 31-9!-+
 60.22x11 16x7 61.32-28?
Voor de tweede maal binnen vijf zetten gaat Van Dijk in de fout, en ditmaal zal Beeke geen genade meer kennen. Wit had 61.43-38!! moeten spelen, om na 34-39 (anders 62.38-33! =) 62.45-40 op het geëigende moment met het offer 40-34 te werken. Een enkel voorbeeldje: 19-23 63.40-34!! 39x30 64.38-33! en wit slalomt zich een weg naar dam.
 61...7-12! 62.43-38

(zie diagram)

 12-18!!
Beeke vindt het enige winnende plan. Na een te gretig 62...34-39? 63.45-40 12-18 zou wit weer naar de reddingsboei 64.40-34! 39x30 65.38-32 (=) hebben gegrepen.
 63.38-32 34-39

(nu pas)

 64.32-27 39-43 65.27-21

(zie diagram)

 65...43-49
Er mankeerde evenmin iets aan 65...43-48 66.21-17* 48-26! 67.17-11 18-22! 68.28x17 26x12 69.11-6 12-1-+ Maar Beeke heeft zijn oog op een charmante motiefwinst laten vallen:
 66.21-16
Na 66.21-17 49-16! 67.45-40 16-2 /19-24! enzovoort zou wit niet eens meer op dam zijn gekomen.
 66...49-44!!

(nu alleen zo)

 67.28-23 18x29! 68.45-40 44x35 69.16-11 19-24! 70.11-7 35-40!

Wit geeft het op.

De fraaie foto die van bovenstaande partij bewaard is gebleven, was mij tot voor kort onbekend, maar bevestigt op frappante wijze het beeld dat van beide spelers bij mij leeft. Waar Beeke bijna al zijn bedenktijd heeft opgesoupeerd, beschikt Van Dijk nog over meer dan dertig minuten voor zijn laatste zetten tot de volgende klokcontrole. Weliswaar durf ik omtrent het gehanteerde speeltempo niets met zekerheid te zeggen (in het NK 1961 kregen de spelers, na de eerste klokcontrole op de vijftigste zet, een half uur bedenktijd voor de eerstkomende 15 zetten; zie in dit verband ook "Jan Bom - dammer" (Utrecht 2002), pagina 194), maar het is overduidelijk dat Van Dijk aanzienlijk sneller heeft gespeeld dan zijn tegenstander. En dat komt volledig overeen met een uitspraak die Van Dijk deed toen hij in "Dammen" 35 (juni 1988) door Jan Wielaard werd geïnterviewd. Op Wielaards vraag namelijk waarom hij ‘slechts’ éénmaal kampioen van Nederland was geworden, antwoordde Van Dijk:
„De voornaamste reden was dat ik faalde op beslissende momenten."
En hij voegde daar ter verklaring aan toe:
„Je hebt mensen met een negatieve faalangst. Zij gaan op de loop voor de moeilijkheden. Bij dammen uit zich dat door vlug spelen op kritieke momenten. Maar je hebt ook mensen met een positieve faalangst. Onder de dammers zijn dat degenen die in moeilijke situaties blijven puzzelen, en daardoor uiteraard in grote tijdnood komen. Ikzelf behoor tot het eerste type faalangstigen.”
Aldus Van Dijk in 1988, die ook nog opmerkte dat hij „heel wat keren de zaak in de laatste ronde [heeft] verprutst”.
Dit laatste gold wel heel in het bijzonder voor de slotronde van het NK 1957, waarin een puntendeling met Beeke hem de titel zou hebben bezorgd. Nu eindigde Van Dijk op een met Wim Roozenburg −de oudere (half)broer van Piet Roozenburg− gedeelde eerste plaats, waarna Roozenburg op grond van een beter SB tot kampioen werd uitgeroepen… Diezelfde reglementsbepaling bleek overigens een jaar later te zijn geschrapt. Toen Van Dijk en Keller na de slotdag van het NK 1958 beiden op 20 uit 14 bleken te zijn gefinisht, werd er een ‘dubbele’ barrage van tweemaal drie partijen uitgeschreven. Van Dijk won de vijfde, voorlaatste partij en veroverde daarmee zijn −zoals gezegd− eerste en enige nationale titel. Met betrekking tot Keller, voor wie dit het laatste NK-toernooi uit zijn lange en imposante carrière was, zou de teller voorgoed op 13(!!) Nederlandse titels blijven staan, een tot op heden nog nimmer geëvenaard record…

Keren wij weer terug naar het tafereel dat door bovenstaande foto wordt uitgebeeld. In flagrante tegenstelling tot Van Dijk lijkt Beeke juist optimaal gebruik te hebben gemaakt van zijn ‘denkrecht’. Ook dat is volkomen in lijn met de herinnering(en) die ik aan hem en zijn manier-van-spelen bewaar. Beeke kwam namelijk vrijwel altijd in tijdnood. Maar het bijzondere was dat hij −een enkele uitzondering daargelaten− desondanks de sterkste zetten bleef produceren! (In die zin zou men het foutieve 59…12-17 in zijn partij tegen Van Dijk “atypisch” kunnen noemen. Maar tegelijkertijd is het wél zo fair te erkennen dat het, in weerwil van het gereduceerde materiaal, bepaald geen eenvoudige materie betrof. De te berekenen varianten waren immers lang en tamelijk wijdvertakt. Bovendien zal het niet voor niets zijn geweest dat in het Partijenboekje van het NK 1957 een vraagteken achter wits 57e en zwarts 59e zet ontbreekt (foutje van Keller), zoals men ook op pagina 312 van het in 1986 verschenen "Jubileumboek 75 jaar KNDB" tevergeefs zal zoeken (foutje van Sijbrands) naar kritisch commentaar op de genoemde zetten…)
Zo is mij mijn leven lang een beeld bijgebleven van een uitwedstrijd (25 april 1964) tegen Huissen. Tegen wie Beeke die dag speelde, weet ik niet meer, en de bedoelde partij is jammer genoeg evenmin in een van de databases te vinden. ‘Omdat’ Henk Kemperman −die volgens Toernooibase aan P.G. van Hout gekoppeld was− en Piet Levels −míjn tegenstander− afvallen, denk ik aan spelers als Jan Edink, Bart van Aalten of Maarten Storm. Maar het kan −nuchter beschouwd− wie dan ook zijn geweest.
Absoluut zeker is echter dat Beeke weer eens in razende tijdnood was komen te verkeren. Én dat, toen de kruitdampen na de vijftigste zet waren opgetrokken, er een flinterdun standje (4x4, hooguit 5x5) resteerde waarin de gunstige oppositie hem in alle varianten de winst garandeerde! De kern van die stelling heb ik altijd onthouden: zij bestond uit het door Beeke vrijwillig aanvaarde opsluitinkje van drie witte schijven op 30, 34 en 35 versus drie zwarte stukken op 19, 24 en 25.
(Mogelijk was het opnieuw, evenals in 1957 tegen Van Dijk, zo’n klassiek-achtige laveerpartij met een minoriteitsaanval tegen de vijandelijke rechtervleugel geweest.)
Het is mij helaas nooit gelukt de precieze stelling uit die Huissense competitiepartij te reconstrueren. Iedere poging in die richting lijkt trouwens bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Een systematisch onderzoekje leert namelijk dat alleen al met aan weerskanten slechts vier schijven op het bord er, zelfs als zwarts enige speelbare schijf een ‘gebiedsverbod’ voor de velden 3, 4, 5, 9, 10, 14, 15, 20, 18 en 23 krijgt opgelegd, altijd nog zo’n zestig winnende posities mogelijk zijn! (Over het aantal mogelijke winststellingen in geval van een 5x5-stand denk ik maar liever niet na…)

[Klik hier om naar break-out 2 (Beeke-Van Dijk 1963) te gaan.]