Hein Meijer (l.) en Anton van Berkel vechten tijdens het Nederlands kampioenschap 2014 in Huissen een principieel duel uit in de Roozenburg-opstelling. Foto: Geb Kos
Meijer koos hier voor 22.34-30; de witspeler liet
(Merk op dat Meijer-Van Berkel 2014 na 22.47-41 6-11 een nóg grotere overeenkomst met Sijbrands-Beeke 1963 zou hebben vertoond: het enige verschil is dat Beeke's schijf 5 bij Van Berkel −zoals het natuurlijk ook 'hoort'− op veld 4 staat!)
Maar volgens Kingsrow was er nog een heel ander, bepaald niet voor de hand liggend bezwaar aan 22.47-41 verbonden. Want behalve dat volmaakt logische 22...6-11 blijkt zwart ook
Nu had ik mijn leven lang in de veronderstelling verkeerd −en ik twijfel er niet aan dat dit voor veel dammers geldt− dat een voorpost op de zevende rij, zeker wanneer het een betrekkelijk 'volle' stand betreft, op enig moment domweg opgepeuzeld wordt. Zelfs zónder bevestigende praktijkvoorbeelden als Bronstring-Teer (halve finales NK 1974), H. Verpoest-S. Michiels (Belgisch kampioenschap 1984) of M. de Jong-H. Kroes (Clubcompetitie 2010) paraat te hebben, had ik mij dit 'leerstuk', vermoedelijk al in mijn prilste damjeugd, eigen gemaakt. Toch bezwoer Kingsrow mij dat na bijvoorbeeld 26...9-13(!) 27.33-28 22x33 28.31x11 6x17 het zwarte stuk op 33 volmaakt onschendbaar is (onder meer dankzij de diverse tactische wendinkjes die zich na 29.30-25 10-15!? 30.43-38 19-23! 31.38x29 23x34 aandienen), en dat er van enig voordeel voor wit geen sprake is!
Dat was de eerste verrassing waarop de computer mij trakteerde. Maar mijn verbazing sloeg om in regelrechte verbijstering toen ik de tempozet 23.34-30 verving door
[Volgende maand volgt het tweede en laatste deel van de analyse Sijbrands-Beeke 1963.]