Ter gelegenheid van het winnen van het GS-jeugdtoernooi 1963 ontvangt de 13-jarige Tonnie Sijbrands uit handen van Henk Beeke een bekertje. Foto: archief Ton Sijbrands
break-out 3 Vertakking 33-29 17-22
Dit geldt wat mij betreft zelfs voor de zojuist genoemde situatie waarin de partij niet met 1.34-29 maar met 1.33-29 van start is gegaan. Hoewel ik volmondig erken dat er in dat geval −anders dan na 1.34-29, 2.40-34 en 3.45-40− van een “voltooide ontwikkeling” van de witte rechtervleugel nog geen sprake is (50 hoort inderdaad, ook in míjn optiek, op 44 te staan), heb ik tóch meer dan eens om louter tactisch-psychologische redenen de voorkeur aan
4.31-26(zie analysediagram) gegeven.
Wel moet wit dan
na 4…16-21 iets anders bedenken dan het geijkte 5.32-28 19-23 6.28x19
14x23 7.35-30?, omdat zwart daarop −zoals bekend− 7…22-28! 8.33x22
17x28!! 9.26x6 28-32! 10.37x19 13x24 + laat volgen.
(Deze giftige
openingscombinatie, die tot dusver twaalf slachtoffers heeft gemaakt,
werd voor het eerst door Henk Smit uitgevoerd in een competitiepartij
(1950) tegen niemand minder dan Wim de Jong; zie ook pagina 322 van
de in 2008 verschenen monografie "Henk Smit, mijn leermeester en
inspirator". De viervoudige Nederlandse kampioen zou overigens vele
jaren later opnieuw zo verliezen, toen van Kees Pippel. Ik zal dat
nooit vergeten, want als deelnemer aan het Kennemer Top Tientoernooi
1984 zat ik er pal naast…)
Dat noodzakelijke alternatief voor
(5.32-28 19-23 6.28x19 14x23) 7.35-30? zou kunnen bestaan uit eerst
7.50-44 (7…10-14/1-6) en daarna pas 8.35-30 (1), uit 7.29-24 20x29
8.33x24 (2), óf −heel ander idee− uit 5.29-24 (3) met als mogelijk
vervolg 5…20x29 6.33x24 19x30 7.34x25 dan wel 5…19x30 6.35x24 20x29
7.34x23 18x29 8.33x24. Deze laatste variant, een zelden voorkomende
versie van wat ik ooit −na een bezoek aan het te Brussel gehouden
Junioren-WK 1981− de “Dibman-variant” heb gedoopt (zie de partij die
Alexander Dibman van Ron Heusdens won), kan men vooral in de
wedstrijdpraktijk van Mari van Ballegooijen (5x) en Krijn ter Braake
(11x!) aantreffen. Zelf heb ik er slechts in een tweetal
ongepubliceerde duels uit de onderlinge competitie van ADG (2002 en
2003) ervaring mee opgedaan.
We blijven −met uw goedvinden−
nog even bij die opstelling met 4.31-26 in plaats van 4.50-44.
Behalve met 4…16-21 (of met relatief rustige voortzettingen als 4…1-6
dan wel 4…20-25) kan zwart namelijk ook met 4…19-23 reageren. Na het
vanzelfsprekende 5.32-28 23x32 6.37x28 zal 6…20-24 7.29x20 15x24
doorgaans in scenario’s resulteren (bijvoorbeeld via 8.50-44 16-21
9.38-32 11-16 10.41-37 21-27 11.32x21 16x27 12.37-31 14-19 enzovoort
enzovoort) die straks óók in de analyse van Sijbrands-Beeke 1963 aan
de orde komen.
(Dat wil zeggen: tenzij zwart zijn
Roozenburg-aanval op enig moment middels 7-11-16-21 in een
partie-Bonnard transformeert waarbij de velden 6, 7 en 11 stuk voor
stuk ontruimd zijn. U weet wel: zo’n “Bonnard” die zuiver positioneel
bezien misschien niet al te gezond oogt maar die tegelijkertijd
allerlei verraderlijke slagwendingen mogelijk maakt. (Denk
bijvoorbeeld aan de competitiepartijen Sijbrands-R. Geurtsen 2002 en
J. Tholel-G. de Groot 2006, ook al waren de kleuren daarin
verwisseld.) Maar laten we het leven niet nóg ingewikkelder maken dan
het al ís.)
Beantwoordt zwart
evenwel met
16-21dan kunnen zich na
7.41-37(zie analysediagram) óók varianten met een geheel
zelfstandige betekenis aandienen!
Twee voorbeeldjes uit mijn eigen
praktijk:
1)
11-16(Sijbrands-T. Eekelschot, Clubcompetitie 2006/2007.)
(Waarom hier ook 9…9-14!? sterk in aanmerking kwam, zal over enkele zetten aan het licht komen.)
10.37-31 5-10 11.46-41 19-23 12.28x19 14x23 13.41-37(zie
analysediagram).
Het soort stelling dat nu op het bord prijkt, is
vooral bekend van partijen waarin de kleuren verwisseld zijn (en “45”
op “44” staat). Het oudste praktijkvoorbeeld in dit verband is
Tsjizjov-G. Jansen uit de slotronde van het Junioren-WK 1983
(Westerhaar). Alleen: Tsjizjov had −doordat de kleuren verwisseld
waren− een vol tempo méér. En met “1” al op “6”, of met “7” al op
“11”, beschikt “zwart” na 13…7-11/1-6! (ik laat de aanhalingstekens
verder achterwege) 14.31-27!? 22x31 15.36x27 over de decorwisseling
15…23-28!? 16.33x22!? 17x28 17.26x17!? 11x31 18.32x23!? 31-36
19.39-33/35-30 met principieel en mooi spel voor beiden.
(Onnodig
te zeggen dat met de verhuizing van 44 naar 45 de manoeuvre 15…23-28
enzovoort er voor de omsingelende partij alleen maar aantrekkelijker
op wordt!)
Maar in de stand van het analysediagram zou zwart na
13…7-11/1-6 14.31-27! 22x31 15.36x27 een tempo te kort komen, omdat
wit op 15…1-6/7-11 met 16.27-22! het voordeel naar zich toetrekt. En
daarmee is de reden genoemd waarom vier zetten terug 9…9-14!? zo’n
belangrijk alternatief was. Want stel dat wit ook met 9 op 10
hetzelfde plan als in de partij zou hebben gevolgd. In dat geval had
zwart na bijvoorbeeld 10.37-31 19-23 11.28x19 14x23 12.31-27 22x31
13.36x27 1-6!
(Maar niet 13…7-11? in verband met 14.42-37!. Het
grote verschil is dat wit zich nu niet aan 14.42-37? mag bezondigen
wegens 14…20-24!! 15.29x20 15x24 met materiaalwinst voor zwart, ook
na 16.33-28 17-22! +.)
14.46-41
(Misschien is het
hyperbescheiden 14.50-44 7-11 15.33-28 17-22 16.28x19 13x33 17.39x17
11x31 18.26x37 (met kleine wijzigingen −zoals 5 op 9 en 46 op 41−
onder meer voorgekomen in Misjtsjanski-Dibman, Kampioenschap van de
Sovjet-Unie 1983) nog het meest realistisch.)
14…7-11! (15.41-37
23-28! enzovoort) het extra tempo gehad waarnaar hij in de partij
tevergeefs zocht! Een en ander betekent naar mijn mening óók dat wit
het na 9…9-14 van een heel andere aanpak moet hebben…
Hoe dan ook − in de bedoelde partij ging het nu verder met
10-14 14.49-43 13-19 15.47-41 8-13 16.29-24(Wit stelt de manoeuvre 31-27x27 net zo lang uit tot daar het geschiktste moment voor is aangebroken.)
20x29 17.33x24 19x30 18.34x25 14-19 19.39-33 1-6 20.31-27 22x31 21.36x27met belangrijk
voordeel, dat niet heel veel later in winst zou worden
omgezet.
(Sijbrands-H. de Waard, Trainingspartij (ADG)
2004.)
Wat dit alles precies waard is, zou ik niet durven
zeggen; ik mag hooguit hopen dat het niet ooit als klinkklare nonsens
zal worden ontmaskerd. Maar als er één voorlopige conclusie uit kan
worden getrokken, is het wel dat er op openingstheoretisch gebied nog
ongelooflijk veel valt te ontdekken en te onderzoeken, zelfs vanuit
een (schijnbaar?) overbekende 20x20-stand waarin wederzijds nog maar
vier luttele zetten zijn gedaan!
[Klik hier om terug te keren
naar de hoofdanalyse.]