Ron Heusdens anno 2005. Foto: Frits Luteijn
Ik moet bekennen dat ik niet meer kan reconstrueren hoe het besluitvormingsproces dat zich in mijn hoofd moet hebben afgespeeld, exact verliep. Ik herinner mij bijvoorbeeld niet meer of ik, toen ik over mijn 18e zet 41-37 nadacht, al tot de conclusie was gekomen dat wit het, als hij tenminste nog iets wil bereiken, van die spelgang met dat schijnoffer 24.35-30 moet hebben; het zou ook kunnen −heel goed zelfs− dat ik daar pas bij analyse achter kwam. Wat ik mij wél herinner, is dat ik nog heviger schrok van de vondst dat zwart zich ook op een heel andere, volstrekt athematische manier tegen de aanval op 27 kan verweren. Behalve met 21...4-10, 22...10-15 en 23...15x24 zou hij 21.47-41 namelijk eveneens met
21...4-10 22.34-29en nu
11-16!? 23.29x20 14x25 24.41-37 9-14!(zie analysediagram) kunnen beantwoorden.
Na 25.37-32 19-23!
26.32x21 16x27 27.28x19 14x23 is de veiligheid van de voorpost op 27
gewaarborgd (28.42-37 23-28!), zodat er voor wit weinig tot niets te
halen valt.
Die laatste ontdekking, waarmee een geheel nieuwe,
voor mij totaal onbekende thematiek werd aangeboord, bleek de
doodssteek voor mijn winstaspiraties. Ik speelde nog wel 18.41-37 en
19.37-32 maar bood tijdens het slaan (tactisch-psychologisch het
meest geschikte moment!) remise aan, een voorstel dat door mijn
tegenstander in dank werd aanvaard.
(Het seizoen 2005-2006 was het
laatste competitiejaar waarin de bepaling dat er minstens veertig
zetten moeten zijn gedaan alvorens men een puntendeling overeen mag
komen, nog níét van kracht was.)
Pas toen Heusdens en ik ons aan
de nabespreking zetten, werd mij duidelijk dat het derde en laatste
van mijn argumenten om de strijdbijl te begraven ondeugdelijk was.
Want in de stand van het analysediagram hoeft wit helemaal niet
25.37-32?! te doen. Hij kan namelijk ook heel goed
(zie analysediagram) spelen.
Dankzij de aanwezigheid van het basisstuk 50 (en het is beslist niet zonder reden dat ik de aandacht op dit ‘detail’ vestig...) is
18-23?immers nog steeds verhinderd door
26.37-32met na het slaan óf 28.33-29! (28...23x45 29.49-44! 22x33 30.31x11
+), óf 28.40-34! (28...23x32) gevolgd door 29.33-28 +.
(Waaraan ik
nog toevoeg dat wit in geval van 26...13-18 27.32x21 16x27 uiteraard
op de laatste vorm-van-executie is aangewezen, terwijl hij het na
juist van de eerste moet hebben (28.33-29! enzovoort), omdat
28.40-34? 23x32 29.33-28 22x44 30.31x11de kunstige ontsnapping
12-17! 31.11x22 19-24! 32.38x27 24-30!! 33.35x24 13-18!! 34.50x39 14-20! 35.22x13 20x40= mogelijk zou maken...)
En ook 25...19-23?
26.28x19 14x23 is onspeelbaar wegens 27.37-32! gevolgd door 29.33-28
+ (met dank −andermaal− aan schijf 50!).
Zonder te willen
beweren dat wit na 25.44-40 gewonnen zou staan (dat zou schromelijk
voorbarig zijn), mag geconcludeerd worden dat zwart iets heel
bijzonders moet doen om zich staande te houden. En van een uitgewoede
stelling die een vredesovereenkomst zou rechtvaardigen, is wel in de
laatste plaats sprake...
Maar hoe verleidelijk het ook moge
zijn de stand na 25.44-40 verder uit te werken (er valt waarlijk een
wereld aan analytische rijkdommen te ontsluiten!) − tóch zal ons
zijsprongetje naar Sijbrands-Heusdens 2005 hier moeten eindigen.
Tenslotte is het de partij Sijbrands-Beeke 1963 die het eigenlijke
onderwerp van deze analyse vormde en vormt. Maar de lezer zal
inmiddels wél hebben begrepen wat het verband tussen beide partijen
is. En het zal hem nu óók duidelijk zijn hoe het duel met Heusdens
mij op het spoor zette van de verdediging waartoe Beeke zijn
toevlucht had kunnen en moeten nemen.
[Klik hier om naar
break-out 10 (Sijbrands-Beeke 1963 (23. ... 11-16)) te gaan.]