Ton Sijbrands (rechts) na afloop van zijn competitiewedstrijd tegen Ron Heusdens in 2005. Foto: Frits Luteijn
Ik doel op het competitieduel van 26 november 2005 tegen Ron Heusdens, de Schiedammer die tweeënhalf jaar later (april 2008) de Nederlandse titel zou veroveren. In die partij ontstond na
1.33-28 18-22 2.38-33 12-18 3.34-29 19-23 4.28x19 14x34 5.40x29 7-12 6.32-28 16-21 7.45-40 20-24 8.29x20 15x24 9.31-26 21-27 10.37-31 10-14 11.40-34 5-10 12.43-38 14-19 13.48-43 10-14 14.41-37 1-7 15.37-32 11-16 16.32x21 16x27 17.46-41 7-11 18.41-37 11-16 19.37-32 6-11 20.32x21 16x27de diagramstand.
Ik
zal de lezer niet vermoeien met een complete inventarisatie van wat
er gedurende de ruim negen kwartier die deze zettenreeks in beslag
had genomen (de geregistreerde bedenktijden luidden 1.03 uur (wit) om
1.20 uur), allemaal in mijn hoofd omging. Laat ik volstaan met te
zeggen dat ik ongeveer twee uur lang meende op een modeloverwinning
af te stevenen. Die optimistische prognose stoelde niet alleen op
mijn bijkans levenslange vertrouwdheid met de 3e matchpartij
Koeperman-Sjtsjogoljev 1961. Nee − mijn optimisme sproot óók voort
uit de studie die ik in een ver verleden van de competitiepartij
Rustenburg-Kolsloot 1975 had gemaakt (daarin was dezelfde positie
voorgekomen, maar dan met schijf 3 op veld 5), alsmede uit het
verloop van de kloksimultaanpartij Sijbrands-Koot 1982 (zelfde stand,
maar dan met 4 op 5 en 11 nog op 6). Én −natuurlijk!− uit de
herinnering aan mijn partij uit 1963 tegen Henk Beeke, een duel dat
mij weliswaar decennialang dierbaar was gebleven maar dat ik −de
psycholoog zou zeggen: misschien juist wel om die reden− nog nooit
aan een kritische analyse had onderworpen...
Hoe dan ook − ik
had torenhoge verwachtingen ten aanzien van de uitkomst van de partij
met Heusdens. Mogelijk, waarschijnlijk zelfs, werden die
verwachtingen nog extra gevoed door het besef dat ik, tweeënhalf jaar
tevoren nog maar, onze ontmoeting uit het WK-toernooi van Zwartsluis
2003 had gewonnen, zoals ik onze partijen uit 1988 (NK-toernooi te
Putten) en 1981 (trainingswedstrijd DCIJ-CJT) eveneens had
gewonnen.
(Ik zou hier niet op deze statistieken hebben gewezen
wanneer na afloop van de partij niet ook Heusdens zélf zijn (zwaar)
negatieve score tegen mij had gememoreerd. Het was dus een gegeven
waarvan beide spelers zich terdege bewust waren!)
Ook het voor
zíjn doen ongekend hoge tijdverbruik van Heusdens had mijn geest rijp
gemaakt voor de gedachte dat −ook al was ik bij het bekend maken van
de opstellingen natuurlijk liever op een minder sterke tegenstander
gestuit− er mogelijk een nieuwe overwinning stond aan te komen. Maar
toen ik mij werkelijk in de stelling ging verdiepen, en mijn
voorsprong op de klok (die aanvankelijk zelfs een half uur of nog
meer had bedragen) steeds verder zag slinken, drong het meer en meer
tot mij door dat ik er met mijn beoordeling van de situatie van meet
af aan volkomen naast had gezeten. Dat kwam doordat de hierboven
genoemde praktijkvoorbeelden bij nader inzien geen van alle echt
relevant bleken voor de stand van het diagram. Zo zou −eerste
voorbeeld− de manoeuvre die mij in de kloksimultaanpartij tegen
Richard Koot, mijn toenmalige clubgenoot bij het Hengelose Twente’s
Eerste, binnen enkele zetten materiaalwinst bracht: 21.34-29! gevolgd
door (22.29x20 14x25) 23.42-37! en 24/25.37-32! enzovoort, onder de
gegeven omstandigheden eerder als een boemerang werken. Heusdens, die
een vol tempo méér heeft dan Koot in 1982 had, beantwoordt 21.34-29
immers met 21...11-16! 22.29x20 14x25. Daarop heeft wit, met het oog
op de dreiging 23...18-23!, niet beter dan in de grootscheepse
vereenvoudiging 23.42-37! 27-32! (23…18-23? 24.37-32! +) 24.38x27
17-21 25.28x17 21x41 26.47-42! 12x21 27.36x47 19-23! 28.26x17 23-28
29.33x22 18x36 te berusten.
De tweede tegenslag die ik te incasseren kreeg, was de ontdekking dat in de stand na
21.47-41 4-10!(Niet echter 21...2-7? 22.34-29! 14-20* (een mogelijkheid die na afloop werd aangedragen) vanwege het temporiserende 23.50-45!! met op z’n minst materiaalwinst voor wit!)
22.34-29 10-15 23.29x20 15x24(zie analysediagram) de exacte positie van zwarts linker basisschijf van eminent belang is.
Met 3 op 5 (Beeke) of op 4 (Kolsloot) zou wit namelijk met niets minder dan winnende kracht 24.41-37! doorzetten, daar hij niet door 24...18-23 25.37-32 24-29?? kan worden gestoord (zie de aantekening bij Beeke’s 25...11-16). Maar als veld 3 bezet is (Heusdens), vormt die afwikkeling 24.41-37 18-23! 25.37-32 24-29!! wel degelijk een ernstig bezwaar voor een witspeler die op het volle pond uit is. En de 6x6-ruil 24.41-37 18-23 25.50-45 23x41 26.36x47 27x36 27.26-21 17x26 28.33-29 24x33 29.39x6 2-7! 30.6-1 12-17 31.1x21 26x17 lijkt evenmin iets positiefs op te leveren, eerder integendeel. Daarom rest wit alleen het schijnoffer
24.35-30!? 24x35 25.41-37!als min of meer geslaagde poging ‘spel’ te
houden.
[Klik hier om naar break-out 9 (Sijbrands-Heusdens 2005 (21. ... 4-10)) te gaan.]