(op het alternatief 25.30-25 kom ik straks nog even terug)
23x32 26.33-29 24x33 27.39x37 19-23 28.37-32absoluut gedwongen in verband met de positionele dreiging 28...23-28!)
11-16 29.32x21 16x27(zie analysediagram).
Ondanks het feit dat er nu twee
witte schijven klaar staan om 27 op de korrel te nemen, terwijl zwart
de aanval 37-32 slechts één keer met 11-16 (32x21) en 16x27 kan
pareren, is er geen sprake van dat de voorpost daadwerkelijk gevaar
zou lopen. Dat komt doordat zwart in vrijwel alle gevallen met de
opstoot (30...)23-28! kan werken. En doordat wit niet meer de
beschikking heeft over de formatie 50/44/39, waarmee hij de
vijandelijke indringer in voorwaartse richting zou hebben kunnen
afruilen (39-33! annex 44x33). Waarbij het goed is te bedenken dat
wit die formatie 50/44/39 al sinds zijn vierde(!) zet moet missen, én
dat –als het een partij met de 1.33-29 17-22-opening was geweest– die
vierde zet als het ware zelfs al in zijn allereerste zet besloten
lag…
Het zou een heel ander verhaal zijn geweest wanneer wit
bijvoorbeeld 3 tempi minder had gehad en 34 op 50 had gestaan. Of 2
tempi minder, 30 al op 25 maar (en dat is dus waar het om gaat!) 34
nog op 50. Onder de gegeven omstandigheden echter kan hij het stuk op
27 niet echt bedreigen, wat betekent dat zwart in wezen prima
aanvalsspel heeft! De enige aanmerking die men (in dit c.q. Beeke’s
geval) op de zwarte stand zou kunnen maken, is dat schijf 5
natuurlijk nóg beter op de velden 4 of 3 had gestaan. Maar dat is
meer een cosmetisch minpuntje dan een (heel) reële
verzwakking.
Hoe dan ook – het inzicht dat een
Roozenburg-aanval zich moeilijk succesvol laat bestrijden wanneer de
‘tegenspeler’ geen stuk op 50 meer heeft, zou mij er later toe
brengen het openingssysteem uit de onderhavige partij van tijd tot
tijd juist met zwart te spelen! Zoals in een stijlvol, van februari
1971 (Paramaribo) daterend trainingsduel met de Surinaamse kampioen
Ramdew Ramcharan. Men zie: 1.34-29 17-22 2.40-34 11-17 3.45-40 6-11
4.50-45 1-6 5.31-26 19-23 6.32-28 23x32 7.37x28 20-24 8.29x20 15x24
9.41-37 16-21 10.46-41 21-27 11.37-31 14-19 12.42-37 11-16 13.48-42
7-11 14.37-32 9-14 15.32x21 16x27 enzovoort enzovoort.
Óf ik
probeerde vanuit (iets) andere openingsvarianten tot een soortgelijke
Roozenburg-aanval te komen. Zoals in een kloksimultaanpartij (2004)
tegen Harry de Waard (1.33-29 19-23 2.32-28 23x32 3.37x28 18-22
4.39-33 16-21 5.44-39 20-24 6.29x20 15x24 7.50-44 12-18 8.41-37 7-12
9.31-26 21-27 enzovoort; zie overigens ook het bloedstollende
competitieduel A. van Huet-E. Drost 1973!) of tegen Bert van Harten
(Kloksimultaan Amstelveen, 3 juli 1988), een partij waarvan de eerste
achttien zetten luidden 1.33-29 16-21 2.31-26 11-16 3.39-33 19-23
4.32-28 23x32 5.37x28 18-22 6.41-37 14-19 7.38-32 12-18 8.42-38 10-14
9.37-31 7-12 10.44-39 1-7 11.50-44 5-10 12.46-41 7-11 13.48-42 20-24
14.29x20 15x24 15.41-37 21-27 16.32x21 16x27 17.37-32 11-16 18.32x21
16x27.
Ook zal de lezer nu begrijpen waarom ik in mijn
competitieduel uit 2007 tegen Ton Eekelschot (zie de aantekening bij
4.50-45) hemel en aarde bewoog om mijn tegenstander vanuit de stand
na 1.33-29 17-22 2.39-33 11-17 3.44-39 6-11 4.31-26 19-23 5.32-28
23x32 6.37x28 16-21 7.41-37 21-27 8.37-31 1-6 geen moment de
gelegenheid tot de manoeuvre 20-24x24 te geven!
Ter afsluiting
van deze beknopte beschouwing over de stand van het analysediagram
wil ik er nog op wijzen dat het wit evenmin zal lukken zaken te doen
met de formatie 49/43/38. Want ook een opstelling met (30).42-37 kan
zwart er niet van weerhouden sterk (30...)23-28! te spelen.
Voor
wit is het dan van levensbelang zich van de voorpost op 28 te
ontdoen, want anders gaat hij onherroepelijk aan het 'verstopte' stuk
op 41 ten onder. (Zie bijvoorbeeld Toet-Sijbrands uit het
VDK-toernooi 1970.) Dit houdt in dat hij na
vermoedelijk het beste vervolgt met
31.38-32 27x38 32.43x23 13-19 33.44-39 19x28 34.39-33 28x39 35.34x43(35...22-28 36.31-27), ook al blijft zwart overduidelijk aan de
leiding gaan.
Die zwakte van 41 kan, uiteraard in combinatie met
een vijandelijke bezetting van 28, dermate ernstige vormen aannemen
dat zwart onder omstandigheden zelfs zou kunnen overwegen een volle
schijf te offeren. Zo sluit ik niet uit dat wanneer in de
diagramstand 30 op 25 (en 34 derhalve nog op 40) had gestaan –een
situatie overigens die zich, zij het met twee verwaarloosbare
verschilletjes, daadwerkelijk zou voordoen in het competitieduel
Pippel-Teer 2001!– zwart na 30.42-37 23-28 31.38-32 27x38 32.43x23
13-19!!? 33.25-20 19x28 34.20-15 8-13 35.15x4 13-18 36.4x13 18x9 nog
altijd de beste kansen heeft!
(Zie in dit verband ook en vooral de
partijen Kolesov-Leontiev, halve finales Kampioenschap van Rusland
2002, en Ndjofang-Hoeseinov, halve finales WK 2005. Heel recent nog
kwamen we een soortgelijk (schijn)offer tegen in de analyse van
Dolfing-Anikejev, de partij die beslissend zou blijken voor de
uitkomst van het WK 2023!)
[Klik hier om naar 25. 30-25 te gaan.]
[Terug naar hoofdanalyse.]