(Deze stijlvolle zet heeft tot doel 31.37-32? te beantwoorden met 31…24-29! 32.32x21* 30-34!! enzovoort, waarna zwart belangrijk positievoordeel zou verkrijgen. Dus:)
31.33-29!? 24x42* 32.35x24 19x30* 33.37x48 22x33 34.31x11 33-38* 35.43x32 12-17 36.11x22 18x38 37.40-35!? 38-43 38.35x24 43x34(zie analysediagram).
Wit heeft nu met twee
tegenslagen te maken. De eerste is dat na 39.26-21 5-10!!
(Maar
hoeveel zwartspelers zouden hier niet voor 39...13-19? 40.24x13 8x19
kiezen, om na 41.21-17! 2-7 42.36-31 enz. uiteindelijk tot de
ontdekking te komen dat verlies door overmacht onafwendbaar is
geworden?)
40.21-17 2-7 41.44-39 34x43 42.48x39 10-14 43.45-40
13-18! en 44...18-23 het bezit van twee sterke voorposten op 17 en 24
tóch niet voldoende blijkt voor de winst.
De tweede, zo mogelijk nog grotere tegenslag krijgt hij te incasseren in de lange spelgang
39.48-43 5-10! 40.44-40 10-14! 41.40x29 14-19! 42.45-40 19x30 43.40-35 13-19! 44.35x13 8x19 45.26-21 15-20 46.21-17 2-7 47.36-31 19-24 48.29-23 24-30 49.23-18 30-34(zie analysediagram)
50.17-12 7-11!(nu stuurt zwart juist wél op een 4x2 aan)
(zie analysediagram).
Had nu schijf 31 op veld 27 gestaan, dan zou wit met 54.18-13! en aansluitend damhalen op 4 hebben gewonnen, mede dankzij de al eerder gesignaleerde kleine combinatie 57.43-39! + die het zwart onmogelijk maakt schijf 20 zonder tempoverlies naar 34 te dirigeren. Maar in de stand van het analysediagram is 54.18-13(??) helaas onspeelbaar wegens 54...50-22! =. Daardoor luidt het meest plausibele vervolg
54.18-12 20-24! 55.12-8(zie analysediagram) en zwart kan niet meer van tweede dam
worden afgehouden...
Samenvattend: met 23...11-16! (in plaats
van het gespeelde 23...10-15?) zou Beeke analytisch binnen de
remisegrenzen zijn gebleven. Al doet die conclusie in het geheel
niets af aan de eerdere constatering dat ook zijn 22...3-9 moest
worden afgekeurd, omdat mijn tegenstander met 22...2-7! juist prima
spel had kunnen krijgen c.q. behouden. De twee achtereenvolgende
fouten die zijn 22e en 23e zet behelzen, zullen de zwartspeler
evenwel fataal worden.
Ter afsluiting van deze uitvoerige
beschouwing over de 15x15-fase, een fase die in feite beslissend is
voor de uitkomst van deze partij, kom ik nog even terug op mijn
kortstondige treffen met Heusdens. Zoals de lezer zich herinneren zal
(ook al zijn we inmiddels weer een fors aantal pagina's verder...),
bracht dat competitieduel "al mijn vermeende zekerheden omtrent de
Roozenburg-opstelling aan het wankelen." Ik schaam mij er allerminst
voor deze bekentenis hier te herhalen. Tenslotte is een mens nooit te
oud om (bij) te leren, en tegen de rekenkracht van de computer valt
voor ons stervelingen nu eenmaal niet op te boksen. Bovendien zou ik
als 'excuus' kunnen aanvoeren dat ik in mijn eigen praktijk nooit
eerder met exact dezelfde positie te maken had gehad, hooguit met
stellingen die er een sterke gelijkenis mee vertoonden. En het is een
bekend verschijnsel −ik ben er tenminste zélf meerdere malen op
gestuit− dat wie in de rust en beslotenheid van zijn studeerkamer een
nieuw idee heeft uitgedokterd, pas achter het wedstrijdbord, wanneer
de sportieve belangen en het tegenspel van de opponent een sterk
verhoogde concentratie noodzakelijk maken, tot de ontdekking komt
welke haken en ogen er allemaal aan dat zo zorgeloos geïntroduceerde
'nieuwtje' kleven!
Desondanks zou het, voor wat dit derde en
laatste argument betreft, onjuist zijn mijzelf geheel vrij te
pleiten. Het blijkt namelijk dat de stelling die in
Sijbrands-Heusdens na 21.47-41 4-10 zou zijn ontstaan, liefst
driemaal daadwerkelijk is voorgekomen! Weliswaar waren de kleuren
steeds verwisseld −wat het proces-van-herkenning doorgaans bepaald
niet zal versnellen− maar tóch. Nu zal de lezer mij willen vergeven
dat ik niet op de hoogte was van de (West-Hollandse) teamontmoeting
uit 2002 tussen Gerard de Groot (wit) en Gerrit van Mastrigt; dit
ondanks het feit dat die partij mogelijk in hetzelfde (Schiedamse)
clublokaal als Sijbrands-Heusdens had plaatsgevonden. In nog veel
sterkere mate geldt dit voor het competitieduel Woolschot-Clerc van
november 2008, drie jaar dus ná mijn partij met Heusdens. Maar F.
Ivens-Rijkaart, Zuid-Hollands kampioenschap 1976, had mij toch
waarachtig wel te binnen mogen schieten; tenslotte had ik die partij
op zaterdag 12 juni 1976 zowel in de Volkskrant als in mijn rubriek
in de Haagsche Courant besproken. En dat niet Rijkaart, de
'tegenspeler' van de Roozenburg-aanval, maar Fred Ivens als
overwinnaar uit die principiële strijd tevoorschijn was gekomen, wist
én weet ik mij wel degelijk te herinneren...
Overigens: Rijkaart,
Van Mastrigt en Clerc vervolgden na 21.47-41 4-10 (gemakshalve wissel
ik de kleuren even om) allen met 22.34-30. Hoe het de eerste verging,
weet u inmiddels. Maar ook Clerc, die de partij uiteindelijk zelfs
nog zou winnen, keek aanvankelijk lange tijd tegen een inferieure
positie aan. Daarom wil ik niet uitsluiten dat met name Rob Clerc
voor 22.34-29 zou hebben gekozen wanneer na 22...10-15 23.29x20 15x24
zijn oog op de mogelijkheid 24.35-30 24x35 25.41-37 was gevallen. Een
'verwijt' aan het adres van mijn collega-grootmeester wil en kan dit
echter niet zijn, al was het alleen al vanwege het feit dat ook míjn
oog dienst weigerde, en dat zelfs in meerdere opzichten (22...11-16
23.29x20 14x25 24.41-37 9-14 25.44-40!!?).
Terug weer naar
1963.
[Klik hier om terug te keren naar de hoofdanalyse.]